Michiel van Rooij werd geboren in Eindhoven in 1982. Hij studeerde in Tilburg aan de lerarenopleiding geschiedenis en journalistiek. Tegenwoordig woont hij in Amsterdam, waar hij geschiedenis studeert aan de Vrije Universiteit.
Michiel schrijft proza en gedichten en treedt regelmatig op tijdens festivals. Hij publiceerde o.a. in ‘Meander’ en ‘Op Ruwe Planken’.
Ik ontmoette Michiel van Rooij voor het eerst in 2004 tijdens het poëziefestival ‘Onbederf’lijk Vers’ in Nijmegen, waar we samen met Rutger Kopland een avond uit eigen werk kwamen voordragen in de bibliotheek Mariënburg. Toen we later op de avond gedrieën zaten na te praten in een café, maar elkaar in het rumoer nauwelijks konden verstaan, nam Kopland ons mee naar buiten. Daar stonden we, in een straffe wind en elk met een glas bier.
“Jullie spraken te snel”, maande Kopland ons. “Geef je publiek de tijd om je boodschap te begrijpen. Reik ze een hand; je moet ze helpen. Bovendien sta je daar niet zomaar je verhaal te vertellen. Wat je te vertellen hebt, vind je belangrijk genoeg, neem dus de tijd en houd ze bij de les!” Dat was een haast verfrissend advies in de snelle tijd van slams. Michiel en ik hebben hierover, nog wat later op de avond in de sociëteit van Diogenes, uitgebreid gesproken. Tijdens dat gesprek bleken nog enkele opvallende overeenkomsten tussen ons, soms ook ingegeven door Kopland. Dat het bij poëzie om de vragen ging en niet om de antwoorden, daarover waren we het roerend eens – “Pleister je gedichten niet dicht.” (R. Kopland).
Wat ook bleek, was dat we als kinderen in dezelfde wijk in Eindhoven zijn opgegroeid, Michiel aan de ene kant van de J.F. Kennedylaan, ik aan de andere kant. Hij in de late jaren tachtig, ik begin jaren zeventig. “Waar die ouwe flats nu staan”, verklapte ik hem, “was tot halverwege de jaren zeventig een enorm veld. Daar speelden wij.”
Lees verderop in dit artikel ‘Woensel’, een jeugd en speelterrein in Michiel zijn beleving.
Ik wil dit artikel echter graag beginnen met ‘Sophie’ (of de nacht), waarmee hij mij die avond in Nijmegen aangenaam trof.
SOPHIE OF DE NACHT
Zij is mijn eerste echte gedicht. In volle vorm.
Zij is de nacht voor mij, de nacht in al zijn duisternis en
Wat het betekent in haar rond te lopen, hoe het voelt haar
Van binnen te zijn.
Zij vult mijn hoofd en pest mijn dagen, omdat ze toevallig
Naast mij woont en in het café de rol van moeder speelt,
In een nacht die ik voor mezelf dacht te hebben, die mij
Deed dwalen, door haar en me de rust gaf in mijn hoofd,
Die mijn lichaam moet missen.
Doorwaakte nachten denkend aan haar, nachten zittend aan
De bar, waar zij achter staat, en nooit gun ik mezelf eens rust.
Verliefdheid manifesteert zich, als ik dolend in bed lig, als jeuk
Tijdens het gevecht tussen de beelden van haar en mijn dromen.
Ik denk dat ik het voortaan beide laat.
Zij heeft al eens mijn hart gebroken
© 2004 Michiel van Rooij
VANDAAG
Vandaag heb ik anderhalf gedicht geschreven,
Aan een baanbrekend filosofisch essay gewerkt,
Ik heb me geërgerd – tot waanzin toe – aan een
Onwillige balpen, ik trek het bijzonder slecht als
Voorwerpen opeens een eigen wil gaan vertonen.
Derhalve was ik – ondanks mijn ondraaglijke ergernis –
Toch te lui een nieuwe pen te pakken, die mij beter
Zou doen dichten, verloor de zin daartoe terstond,
Vervloekte die pen en mezelf, maar vooral die pen,
Dat ik zo’n luie dichter was.
Ik verloor er drie potentieel goede – maar nog in de
Lucht of in mijn brein zwevende – dichtregels door,
Pakte uiteindelijk toch een andere pen, door wanhoop
Gedreven, in mezelf grinnikend om mijn pathetiek
Zag ik mijn handschrift op een holletje,
Achter mijn gedachten aanrennen.
© 2006 Michiel van Rooij
WOENSEL
Waar is het zuiver Woensels verlangen gebleven?
Of onvermoeibaar het spelen van soldaat, in
ontelbare achtertuinen, boomhutten, een ondoor-
dringbaar labyrint van achterom.
Kale zandbakken met slechts drie ijzeren stangen.
Waaraan je je keer op keer misselijk blijft buitelen,
totdat het maken van kastelen, holen, gaten, een
vinger van een vriendje voelen in het midden van
de tunnel, koortsachtige ernstige aandacht opeist.
Waar is het wonder gebleven, het avontuur dat het
winkelcentrum vroeger was. Winkels als spannende
paradijzen. Jungles als de slager, de slijter, de snackbar,
ijs met gekleurde spikkeltjes. Snoepdrogist.
De kleine openbare bibliotheek uiteindelijk als winnaar
in het rijtje. Stoffige spannende wereld, die nog trok,
maar het later moest opgeven.
Gebroken ruiten tegenwoordig.
© 2006 Michiel van Rooij
Michiel, ik vraag je met welk gedicht je graag in dit interview wil staan. Je kiest voor ‘Woensel’. Waarom dit gedicht?
Het is eigenlijk een jeugdherinnering in de vorm van een gedicht. Ik heb tot mijn negende in Eindhoven gewoond, in de wijk Woensel. Hoewel dit een typische grauwe Nederlandse provinciewoonwijk was, heb ik daar bijzonder goede herinneringen aan die ik koester. Dat is tot uiting gekomen in dit gedicht. Het is een optekening van mijn roots, mijn wortels, die mijn manier van kijken, die ik waarschijnlijk toen al had, karakteriseert. Van binnenuit observerend, maar altijd totaal verwonderd: ik ben die verwonderde afwezigheid, die afstand nooit meer kwijtgeraakt.
Je studeerde journalistiek en geschiedenis aan de lerarenopleiding in Tilburg en gaat nu geschiedenis studeren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hoe verhouden jouw studies en werkzaamheden zich tot je ambities als schrijver en dichter?
Zoals bij elke dichter/schrijver is schrijven en lezen in principe nummer een. Ik heb er wel altijd voor willen oppassen dat ik niet in dat zwarte gat terechtkom waarin je in de anonimiteit op zoek moet naar je identiteit en stijl als schrijver, terwijl je gebukt gaat onder vele waardeloze baantjes om in je levensonderhoud te voorzien; zoals bijv. de beat schrijvers Bukowski en Kerouac dat deden.
Dat klinkt misschien erg romantisch, maar in de praktijk lijkt me dit verschrikkelijk. Daarbij komt dat ik totaal niet geschikt ben voor baantjes. Ik ben een dromer en heb meestal niet de vereiste snelheid en alertheid of de concentratie om te functioneren in een openbare functie. Mijn geluk is dat ik een enorme passie heb voor geschiedenis. Al van jongs af aan. Ik heb journalistiek en geschiedenis gestudeerd op het HBO, maar ik ben een man van de theorie en niet van de praktijk. Ik was daar dan ook totaal niet op mijn plaats; vandaar dat ik nu de overstap ga maken naar Amsterdam waar ik geschiedenis ga studeren. Daarbij is Amsterdam denk ik ook iets vruchtbaarder grond voor een beginnend schrijver dan het provinciale, grauwe Tilburg.
Mijn studie zal me veel tijd gaan kosten, maar daarnaast wil ik natuurlijk blijven schrijven.
Ik ben van plan mijn poëziebundel ‘Tussen Tijd & Ruimte’ rond te sturen naar uitgevers van wie ik denk dat ze geïnteresseerd kunnen zijn. Verder wil ik aan nieuwe gedichten blijven werken, maar daar heb ik verder weinig controle over, dat komt of dat komt niet. Soms zes op een dag, soms een half gedicht en een kwart aantekening per maand; gedichten overvallen me, gelukkig maar.
Naast het dichten wil ik ook eindelijk beginnen aan de roman die al een paar jaar in mijn hoofd borrelt. De inhoud daarvan wil ik nog even voor me houden, totdat ik in ieder geval gevorderd ben met het werken eraan. Ik kan je wel zeggen dat het zoals iedere roman de roman is die alle andere romans overbodig maakt (maar niet heus!). Verder wil ik ook mijn korte verhalen weer oppakken. Het probleem is dat proza schrijven me oneindig veel zwaarder valt dan poëzie.
Ik wil me de komende jaren vooral op mijn studie richten. Daarbij denk ik dat deze tijd dringend behoefte heeft aan goed geïnformeerde, mediabestendige historici, die weten waarover ze het hebben en de tijd kunnen doorzien, ik hoop natuurlijk zo iemand te worden. Deze tijd en de nabije toekomst hebben behoefte aan bezinning, rust en tolerantie, i.p.v. kakelende kippen zonder kop die menen een slaatje te kunnen slaan uit publieke onrust – zoals Hirsi Ali? Magan?, Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Zij voerden geen campagnes voor het volk of de samenleving, maar ijdele haatcampagnes. Ik denk dat ik wat zinnigs kan leren (zeggen) over deze tijd en daar wil ik me voor inzetten, even hard als dat ik schrijver wil worden.
Je won twee jaar geleden de aanmoedigingsprijs ‘Write Now’, een wedstrijd georganiseerd door Passionate. Onlangs trad je op in Leuven en werd door jurylid Mark Meekers herkend als groot talent. Hij roemde je vorm en taalgevoel en de originaliteit van de beelden die je gebruikt. Hoe sta jij als beginnend schrijver tegenover wedstrijden e.d. – ervaar je wedstrijden als bemoedigend, inspirerend, of leveren ze je ook teleurstellingen op, hoe ervaar je het niveau van schrijfwedstrijden en hoe zie jij – voor jezelf – de combinatie van schrijven en optreden?
Het is natuurlijk altijd de vraag hoe je als schrijver van onbekend naar bekend komt. Meestal lukt dit niet, desondanks proberen velen het. Ik ook. Tegenwoordig is het als dichter redelijk makkelijk om tenminste een kleine bekendheid te verwerven. Met een paar poetry slam prijzen ben je al gauw een aanstormend talent in het land der letteren. Poetry Slam is een trend die sinds een jaar of tien steeds meer opgang maakt in Nederland.
Het bezwaar dat ik tegen poetry slam heb is dat het om het optreden gaat, en hiermee dus om het uiterlijk, de presentatie van de dichter en het gedicht en minder om het gedicht zelf. Het publiek kiest het beste optreden, maar het kan best, en dit is ook vaker het geval gebleken, dat die tekst en de voordracht daarvan misschien leuk gevonden en gebracht is, maar in wezen niets of weinig met poëzie te maken heeft. Dan kom je op de vraag: ‘Wat is poëzie?’, en dat is een hellend vlak waar ik me maar al te goed van bewust ben, maar mijn definitie van poëzie is toch vooral dat het gaat om wat er, hoe op papier staat. Het gevecht of de vrijpartij met de taal, de woorden en wat zij oproepen dan wel verzwijgen, daar gaat het om. Niet hoe de dichter het gedicht voordraagt, hoe hij er uitziet, hoe het
gedicht klinkt en of het op muziek te zetten is. Zo krijg je een verpopculturisering van de poëzie. Hippe jongens die met gevatte teksten geweldige optredens neer zetten. Dat is voor mij geen poëzie, maar dat is mijn persoonlijke mening. Niet iedereen hoeft een zolderkamerbestaan te leiden, maar poëzie is iets eigens, net zoals jazzmuziek en klassieke muziek dat zijn, zo is dat ook met poëzie op papier en poetry performance. Dat het naast elkaar bestaat maakt me niet uit, maar de ‘gevestigde literatuur’, de media en de uitgevers moeten niet louter hun talenten halen uit de perform-scene, wat nu wel veel gebeurt: kijk maar naar bijv. Tjitske Jansen, Daniel Dee, Tsead Bruinja enz. Dit zijn op zich geen slechte dichters, maar wat ik wel wil benadrukken is dat er buiten de scene waar de schijnwerpers op gericht staan, ook nog heel veel goede dichters zitten die een bundel bij een uitgeverij misschien even zeer, zo niet meer verdienen.
Ik sta zeer kritisch tegenover slams en wedstrijden en geef er de voorkeur aan er zo min mogelijk aan mee te doen, al heb ik ervaren dat het een van de weinige manieren is om enige bekendheid te verkrijgen, aangezien een beginnend dichter nog makkelijker een staatsgreep pleegt dan dat hij terechtkomt in een professioneel Nederlands literatuurmagazine.
Ik zie wel wat er allemaal gaat gebeuren de komende jaren. Ik wil er voor waken me niet teveel vast te klampen aan dingen als bekendheid en erkenning.
In je schrijven neig je enerzijds tot rationaliseren en observeren: je gedichten zitten vol kwinkslagen en bevatten vaak een subtiele ironie. Anderzijds sta je voor ‘duidelijke lyrische poëzie’ – Meander. Men zou jou ook kunnen typeren als een romanticus, want in je gedichten is ruimschoots plaats voor emotie, spontaniteit en verbeelding. Thema’s als liefde en verlangen worden veelal vanuit stemmingen en als subjectieve ervaringen beschreven. Deze worden tegelijk gerelativeerd door zelfspot en een reflectie die hier en daar schrijnt. Het lijkt wel of beide kanten sterk met elkaar verbonden zijn en jou als schrijver een bepaalde richting wijzen. Herken je je in dit beeld?
Ik voel me erg gevleid door deze uitgebreide typering – zo had ik er zelf nog niet eens naar gekeken! Maar ik denk wel dat ik een romanticus ben, ja. Het leven gaat gepaard met hevige emoties en ik denk dat dat zowel de schoonheid als de tragiek van het menselijk leven is. Zo communiceert een dichter met de buitenwereld: hij maakt de wereld deelgenoot van wat er in zijn hoofd gebeurt, een chemische reactie tussen taal, de gebeurtenis of de reeks gebeurtenissen en de gedachten daarover die tot de werkelijkheid leiden. Dat geeft poëzie ook haar charme, en daarom vind ik dat poëzie leesbaar moet zijn, juist omdat het over emoties en gevoelens van alledag gaat, over het leven zelf met al zijn grote en kleine gebeurtenissen. Daarom ben ik tegen vormexperimenten zoals Pfeiffer en Gerbrandy die zo vurig verdedigen en tegen poetry slams, omdat het vaak kunstmatige teksten zijn met een vooropgesteld doel, namelijk vorm. Ze kunnen taalkundig wel ritme hebben en vloeien en kloppen, ze kunnen wel over het door mij gepropageerde ‘leven van alledag’ gaan, maar in mijn ogen mist die poëzie door haar vooropgezette doel, namelijk ‘vorm’, iets existentieels, en dan heeft het voor mij minder waarde. Poëzie heeft een functie en dat is niet puur esthetisch omwille van de kunst te zijn. Ik heb een broertje dood aan die ivoren-toren-kunstenaars die in hun eigen wereld voor ivoren wachters spelen; poëzie is van en voor de mensen die zich net als de dichter elke dag door de furie van het alledaagse leven moeten worstelen.
Een veel terugkomend thema in je gedichten is wel de liefde. Je bent daarin oprecht en geloofwaardig. Het gaat over verlangen, bereikbaarheid en onbereikbaarheid. Je schrijft niet pathetisch, maar als het ware recht op de persoon af en ontziet jezelf niet. In jouw gedichten wringt de liefde, en soms is er plaats voor humor. Is de liefde volgens jou een tijdloos thema, en kan ze in alle tijden zo worden beschreven zoals jij ze beschrijft?
De liefde is de kern van mijn dichterschap. Dat is de essentie, de rest is decorum. Het is voor mij natuurlijk een groot compliment als iemand iets wat ik maak oprecht en geloofwaardig vindt. Dan
weet ik dat ik als dichter op de goede weg ben, en dat is een waanzinnig goed gevoel.
De liefde is het leven zelf, een trilling, een ongrijpbaars iets dat overal achter zit en doordringt, ook in de slechte momenten van het leven. Zonder ongeluk zou niemand gelukkig kunnen zijn, het gaat er denk ik om het leven zo intens mogelijk met liefde te leven.
‘De liefde was met ons vanaf alle begin’, deze variatie op de beroemde dichtregel van Jaroslav Seifert: ‘Poëzie was met ons vanaf alle begin’, kun je wel als een van mijn levensmotto’s zien. Ik heb het dan over liefde als een metafysische aanwezigheid in ieders leven en omgeving. Je vindt de liefde van je leven niet in een andere man of vrouw, de echte liefde van je leven is het leven zelf. Natuurlijk zijn er pieken en dieptepunten: het ontmoeten van een geliefde, geboorte, verlies, ziekte en sterven. Dat probeer ik tot uiting te brengen in mijn poëzie, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. Het leven is liefde, maar de werkelijkheid, de realiteit is vaak heel anders. In mijn poëzie gaat het om die combinatie, omdat beide hecht verweven zijn met elkaar. Als je ze uit elkaar probeert te trekken, ontstaat er –inderdaad– cynisme, of in het gunstigste geval kitsch, zoals Kundera dat beschrijft in zijn roman ‘De ondraaglijke lichtheid van het bestaan.’
De grootste dichters schreven door alle tijden heen over het leven, de liefde en zijn beproevingen. Soms symbolisch – denk aan de Odyssee of bijvoorbeeld aan Hans Andreus – en soms ook wel realistisch, kijk maar naar Wislawa Symborska en Joseph Brodsky. Maar ook bij dichters als John Donne en Heinrich Heine, en zelfs in Kafka’s werk kun je tederheid en liefde ontdekken.
De teksten van Jacques Brel horen bij de mooiste ter wereld, niet de beste, maar wel de mooiste. Wat deze kunstenaars geschreven hebben, is nog steeds verrassend actueel en zal dat ook altijd blijven omdat wat zij schrijven over het leven zelf en de liefde voor het leven gaat. Ik had als kind en als puber net als iedereen het gevoel dat ik de enige was die bang en onzeker was. Tot ik er langzaam maar zeker achterkwam dat iedereen zich wel ooit zo gevoeld heeft, iedereen gaat er alleen anders mee om. Deze louterende herkenning vindt je ook bij grote schrijvers en dichters. Ik wil me absoluut niet vergelijken met de groten der aarde, maar ik deel wel hun gevoel, hun liefde voor en pijn om het leven. Ik dicht daarover, vooral omdat de woorden en de daarbijbehorende gevoelens nu eenmaal komen zoals ze komen. Het voelen dat je leeft is al beloning genoeg, laat staan dat je daarover kunt schrijven en je je langdurig slecht kunt voelen, terwijl je toch een gedicht kunt maken over liefde: dat is iets prachtigs.
We leven in een tijd waarin door sommige schrijvers en dichters druk wordt geëxperimenteerd met geluid, beeld en internet. Tonnus Oosterhoff met zijn ‘bewegende gedichten’ is hiervan een veel besproken voorbeeld. Hij schreef in Flash op ambachtelijke wijze een gedicht op basis van een Inventio van Bach. Bij andere digitale pioniers gaat het veel minder om het ambacht zelf: ik herinner me een artikel in Krakatau waarin de schrijver naast een symbiose van tekst, videomateriaal en muziek pleit voor het breken met de eeuwenoude traditie van doorvertellen en onthouden. Hij wil zich keren tegen een ‘onzalig tijdperk’.
Hoe sta jij tegenover dergelijke ontwikkelingen, en wat zijn jouw instrumenten?
Wat experimenten betreft ben ik eigenlijk tamelijk traditioneel. Zowel in de vorm van de poëzie zelf als in haar medium. In mijn opvatting is poëzie het mooist als het voor je op papier ligt. Ik heb altijd een heel intiem gevoel als ik poëzie lees. Stiekem komt dan wel eens de gedachte bij me op dat het gedicht alleen voor mij geschreven is; je krijgt er een band mee, vooral als je het een paar keer terug kunt lezen en er zo steeds meer in ontdekt. Die band ontwikkel je volgens mij niet als je een gedicht onder muziek in een filmpje voorbij ziet razen; lezen heeft ook met rust te maken, met afsluiting, tijd nemen voor jezelf. Je kunt poëzie lezen (en natuurlijk ook schrijven) in de trein, in je bed, op het strand, in een restaurant, en telkens houd je die intieme ervaring.
Bij de soort beeld-en video-experimenten die o.a. Oosterhoff uitvoert heb ik die intimiteit niet; het gedicht bestaat dan uit de woorden die gekoppeld zijn aan een beeld en het gedicht behoort dat beeld dan ook toe. Als lezer sta je daar buiten en dat vind ik zonde.
Het geschrevene, of dat nu een gedicht is, fictie of non-fictie, blijft toch in essentie een zaak tussen de schrijver en de lezer. Dat is ook het mooie aan schrijven: die magische overeenstemming tussen de schrijver en de lezer, die eigenlijk ook weer geen echte overeenstemming is, maar meer een naar elkaar toe komen. Daarom halen verfilmingen van boeken het ook niet bij de boeken zelf, de persoonlijke band met het boek gaat dan totaal verloren en iemand anders visie op hoe de in het boek opgeworpen wereld er uitziet wordt je genadeloos opgedrongen, dit doet de wereld die jij met je eigen fantasie had ingevuld teniet, en daarmee indirect de relatie tussen schrijver en lezer. Het zenden-ontvangen verhaal. Voor mij en met mij velen, daarvan ben ik overtuigd, gaat er niets boven de leeservaring. Er zijn veel mensen die onder invloed van de vooruitgang schreeuwen dat het lezen in deze tijd dus ‘onzalig’ is. Maar die opmerking zal volgens mij weinig teweeg brengen. Dat er dan toch eens een film wordt gemaakt van een boek, dat er geëxperimenteerd wordt om de spanning erin te houden en de verkoopcijfers op te poken, dat publiek en schrijvers graag bij elkaar komen om elkaar te ontmoeten en naar elkaar te luisteren, dat is allemaal leuk, maar het blijft gaan om het lezen, om de chemie tussen schrijver en lezer.
Welk begrip spreekt je het meest aan: ‘generaties’ of ‘culturen’? Hoe zou jij ‘jouw generatie’ of de wereld waartoe je je aangetrokken voelt, willen typeren. En ook: wat is jouw plaats hierin?
Zoals ik daarnet al opmerkte, ben ik een vrij individuele dichter, ik hoor niet bij een bepaalde stroming; natuurlijk hoor ik wel bij een bepaalde cultuur. Ik ben in 1982 geboren in Nederland en dat is identiteitsbepalend. Over generatie en cultuur hoop ik in de toekomst overigens nog veel te zullen schrijven.
Deze tijd komt mij voor als een tijd van hypes. Vluchtige maar totale golven die over de mensen heen waaien, en waar iedereen in mee gesleurd lijkt te worden. Alsof mensen moeten vluchten voor hun identiteit en hun leven, en hypes de enige oplossing daarvoor zijn. Kijk bijvoorbeeld naar de hype rond het boek ‘The Da Vinci Code’ van Dan Brown. Het jaagt mij angst aan als ik hoor hoe mensen daar over praten. Totaal zonder kritiek, alles wordt klakkeloos aangenomen en nagepraat, en men gaat tegenwoordig zo ver, dat het lijkt alsof Da Vinci zelf achter het hele christendom zit! Ik bedoel:
twintig jaar geleden kraaide geen haan naar Da Vinci, behalve een Italiaanse grijze stoffige professor, en nu lijkt het de nieuwe Messias geworden.
Ik vind dat heel griezelig: de entertainmentindustrie bepaalt tegenwoordig hoe je moet zijn in deze maakbare samenleving. Het lijkt wel alsof mensen elk kritisch vermogen zijn kwijtgeraakt.
Je ziet dat in Nederland, net als in de rest van de wereld, waarden waarvoor de afgelopen vijfhonderd jaar, van de Franse revolutie tot pakweg de jaren negentig van de vorige eeuw, gevochten is – tolerantie, respect, intellectualisme, barmhartigheid, noem maar op – aan het verdwijnen zijn en verdrongen worden door het grote geld en haar liberale moraal, zowel politiek als cultureel. Het is moeilijk om in zo’n wereld je eigen koers te varen die juist tegenovergesteld is aan de leefomgeving waar je in leeft.
Het is erg moeilijk een levensvisie in een paar regels samen te vatten, maar die constatering is al even nutteloos als de constatering dat ik waarschijnlijk liever een paar decennia eerder had willen leven. Het is niet zo: dit is mijn tijd omdat ik drieëntwintig jaar geleden geboren ben, misschien kan ik er in de toekomst aan bijdragen deze tijd beter te begrijpen. Ik moet gewoon mijn leven leven en dat probeer ik zo intens mogelijk te doen. Ik ben ervan overtuigd dat deze tijd ook weer zal veranderen, misschien maak ik dat nog mee, misschien niet, maar ze gaat voorbij, daarom is het ook een golfbeweging, een golf trekt zich altijd een keer terug.
Een tweeledige vraag: wie zijn jouw inspiratiebronnen, je geloofsgenoten. En: waaraan moet goede poëzie, of kunst in het algemeen, volgens jou voldoen?
Ik vind dit een moeilijke vraag, niet zozeer omdat ik er geen antwoord op weet, maar omdat ik zoveel inspiratiebronnen en geloofsgenoten heb, dat ik niet goed weet wie ik precies moet kiezen. Ten eerste
moet ik zeggen mijn ouders en mijn zus. Zij steunen mij altijd door dik en dun. Ik heb moeilijke jaren achter de rug waarin ik mijn weg moest zoeken, zowel persoonlijk als professioneel, wat wilde ik eigenlijk met mijn leven en wie ben ik eigenlijk? Mijn ouders hebben me bijzonder gesteund en zijn dus zowel inspiratiebronnen als geloofsgenoten. Mijn vader is overigens de motor geweest achter mijn schrijven. Hij stimuleerde me om door te gaan en in mezelf te vertrouwen.
Verder heb ik een paar echt goede vrienden, bij wie ik me erg thuis voel, zij behoeden me voor en bieden een tegenwicht tegen deze dolgedraaide wereld. Bij hen weet ik dat ik mezelf kan zijn, en dat is onontbeerlijk in deze maatschappij. Sommige van deze vrienden ken ik al mijn halve leven, sommige heb ik ontmoet via poëziefestivals, ik trek me op aan deze mensen, zonder zou ik me erg verloren voelen.
Ook muziek is iets waar ik absoluut niet buiten zou kunnen. Dat is ook echt iets waar je steun en saamhorigheid uit kunt halen. Zo ben ik een haast bezeten Pearl Jam fan. Het nummer ‘Black’ raakt me recht in het hart. Verder ben ik een grote fan van Jacques Brel. Ik houd ook veel van Amerikaanse zangers: Bob Dylan, Elvis, Joe Cocker, Don Mc Lean, Bruce Springsteen, die mannen hebben iets wat mij enorm aanspreekt, een bepaalde gevoeligheid. Verder houd ik van alles wat relaxed is aan Jazz en buitenlandse muziek. Ik heb een broertje dood aan top 40 en Nederlandse radiozenders, ik luister altijd naar België 2.
Met deze drie steunen in de rug lukt het me vrij goed om me door het leven te worstelen, en natuurlijk horen daar de schrijvers bij die ik lees, degenen die ik eerder al genoemd heb, zij maken wat mij betreft kunst zoals het moet zijn.
Een van de mooiste romans die ik ken is ‘Allerzielen’ van Cees Nooteboom, die roman is zo breed en wijdlopig, terwijl alles klopt. Als ik dat boek lees, beleef ik het verhaal, en dat is de bedoeling van lezen. Ik zou in die wereld die hij oproept willen leven.
Om maar alvast een voorschot op de toekomst te nemen: hoe denk je dat men over tien jaar terugkijkt op de ‘vroege’ Michiel van Rooij?
Natuurlijk kan ik niet in de toekomst kijken, wat wel een vurige wens van mij is, zoals van velen denk ik. Ik ben natuurlijk nog maar pas begonnen met schrijven, ik schrijf pas een jaar of drie. Waarschijnlijk zal ik over tien jaar ietwat vertederd terugkijken op deze beginnelingenepistels, misschien blijkt het wel het beste te zijn dat ik ooit geschreven zal hebben. Ik weet het echt niet, ik heb geen idee. Ik hoop in ieder geval dat de dichtader niet dichtslibt en dat de woorden zullen blijven komen, dan zie ik wel waar het me verder brengt. Ook hoop ik dat ik de kunde maar vooral de discipline heb om een (stapel) roman(s) en verhalen te schrijven. Verder hoop ik dat ik met mijn studie wat kan betekenen en dat men mij ziet als een goede schrijver, eerder een stille kracht dan een grote mond, en dat ik ook naast het schrijven een bevredigend leven heb. Huisje, gezinnetje, dat werk. Laat mij maar schuiven en schrijven.
Michiel van Rooij, ik wil je heel hartelijk danken voor dit interview.
Publicaties van Michiel van Rooij o.a. in:
Meander
Op Ruwe Planken
Op Ruwe Planken
Genomineerden boek
BNG Jonge Schrijversprijs Nederland
Optredens:
Eigen one man show ‘Met Slag en Stoot’ Cafe Die2, Heerlen
Eigen one man show ‘Luchtdicht’ Cafe Die2, Heerlen
Onbederflijk Vers festival 2004, Nijmegen
Theatelier maandelijks podium voor schone kunsten, Tilburg
Het Voorspel creatief podium Popcentrum Paradox, Tilburg
Het Naspel, poeziefestival, Kaffee Lambiek, Tilburg
De Gulle Lach, Crea Kunstcentrum UvA, Amsterdam
Poeziemarathon bevrijdingsdag Openbare bibliotheek Wageningen
Voorronde Brabant Gedicht 2006 Gedichtenwedstrijd Openbare bibliotheek Den Bosch
Finale Brabant Gedicht 2006 Kunst en cultuurcentrum Leuven (B)
Lid van schrijversgroep ‘Vers op Tafel’ maandelijks optredend
in diverse eetcafés in Den Bosch (inmiddels gestopt)
Finale Nijmegen studentenwedstrijd poezie, Cafe Bilabong, Nijmegen
Prijzen:
Aanmoedigingsprijs Write Now (Passionate) Breda 2004
Optreden Onbederflijk Vers festival (naast Peter Brouwer en Rutger Kopland)
Genomineerd BNG Jonge Schrijversprijs Nederland
Genomineerd Brabant Gedicht gedichtenwedstrijd 2006
Tweede prijs Brabant Gedicht gedichtenwedstrijd 2006
Finaleplaats Nijmegen studentenwedstrijd poezie 2006
© Peter W.J. Brouwer
Dit artikel verscheen op 30 mei 2006 op www.peter-brouwer.com
De auteurs, alle teksten zijn auteursrechtelijk beschermd. Er mag niets worden overgenomen zonder voorafgaande toestemming van de desbetreffende auteur.