Ze nam de trein naar een andere stad, onderweg staarde ze naar het leven dat voorbijschoot, haar lijf en haar hoofd waren een en al verwachting. Niets was vergelijkbaar met de clandestiene ontmoetingen, de speelsheid van dingen.
Al het gezeur over regels en of het wel zou mogen: toen het eenmaal zo was, stelde ze zichzelf die vraag niet. Tussen denken en doen liep een ragfijne draad – zeg nooit nooit. Ze wilde niet kwetsen en ze hoorden strikt genomen niet in elkaars levens, maar hij wist hoe graag ze hem zag. Niet alles liep recht, niet in de liefde. Die imperfectie, asymmetrie van dingen, sprak Eva altijd al aan.
Aankomst in de vreemde stad, behoedzaam stapte ze uit de trein. Ze wist dat hij benieuwd was naar de kleding die ze die middag droeg, hoe haar haren vielen. Dat uur op de torenklok, dat ze snel een boekwinkel bezocht. Het vriendelijke en tegelijk nietszeggende gesprek met de eigenaar. Hoe laat was het, was het al tijd? Ze hield een boek in haar handen, om de tijd te doden – doden was niet het woord, ze had de tijd juist hard nodig. Een laatste blik op haar horloge, haar hand die onvast was. Ze liep de straat uit, het zonlicht schoot brutaal over de dakrand, ze sloeg een hoek om, voor de ingang stond hij.
Nog altijd was het lente, het regende. ’s Avonds onder een paraplu, het was warm voor de tijd van het jaar. Hij herinnerde haar aan Buster Keaton, die had een paraplu in zijn hand met niemand eronder. Of ze die stomme film kende? Het meisje, de regen in de stad, de muziek die ze niet hoorde. Ze kon hier mateloos blijven staan, zijn vingers raakten haar wang aan, haar hand gleed onder zijn hemd.
Hoe was hij vroeger, waarom zocht hij sluipweggetjes om haar te mogen zien – die lach, was hij ooit het stoutste jongetje van de klas? Dat jongetje uit haar oude straat, kom hoe heette hij? Ze deelden albumplaatjes, er was er altijd een te veel. Zijn lach en oogopslag, of misschien was het alleen zijn lach.
De fotograaf die het bijna begreep. En Thomas en Eva fotografeerde nadat ze zich achter twee suikerspinnen hadden verstopt.
Warmte van huid. Oneindigheid van een streling, openheid en het ondenkbare. Een taal, dacht ze, dit is de taal om te verstaan.
(Fragment uit hoofdstuk 14 van Het Siamees moment)