Op een avond liep
een schelpenpad tot aan het huis
waar mijn grootmoeder
als engel de deur opende.
In zoveel licht
had ik haar nog niet gezien,
een fossiel was haar stem en
mijn herinnering het huis geworden.
We groetten elkaar en spoelden aan,
terwijl ik mijn grootvader slapend zag wijken.
Ik kon zijn huis en dieren met hokken
tot wrakhout bedenken.
Zijn appelboom tot klokhuis kijken,
mezelf een nachtegaal
horen zingen.