Op het strand droeg ik je in verwachting
op mijn schouders mee
jij je benen om mijn nek
en ik die zei: kijk het duin en de krabben,
ze zijn niet wat ze lijken
het meeuwenjong moet nog
geboren, dat ei daar
is een steen
ik stel voor jou het zand bij
en schraag voor ons de horizon
je antwoordde:
één kan dwalen, twee gaan altijd
ergens heen
was het tegen het vallen?
je hield je lippen stevig
om mijn vingers geklonken