Achter jouw rug, in amper een uur
stroomt de duifgrijze hemel
met bladeren vol.

De jas die jij draagt omboordt
je bleke hals degelijk en fijn.

Wat hebben ze je aangedaan
zoals de minuten in plooien
stilvallen. Waar is je gezicht en

wat speelt er nu weer
om je mond, welk gerucht
wanneer je wimpers mij
even dan

vasthouden en

knipperen want dan val ik om
en kijk jij weg, is de hemel leeg
en zijn de bladeren neer.

Zo wordt het laatste ogenblik
weer vergooid, is het praten gedaan
en herfst.

Maar ik zeg je nu

andere verhalen staan op uitbreken
nieuwe geluiden dringen aan
en de jaren trekken samen.

Wat kan ik straks nog
dan

je besmuikt en steels als
een ding achter mijn rug houden
en je bij tijd en wijlen
voor wie niet verstaan wilde

heter van de pen maken
maar verder dan ooit
voor de wereld verborgen.