25/12/2024

‘Die rotjongen’, een kerstverhaal – Uit: ‘Op alles wat ik ben’

Hoofdstuk 6

Ellens opa was nog kleiner, nog krommer dan ze zich van
de laatste keer herinnerde. Vader had de auto helemaal aan
het einde van de oprit geparkeerd, zo dicht mogelijk bij het
pad dat naar de voordeur leidde. Nadat moeder het voorpor
tier had geopend, hielp vader opa bij het uitstappen. Daarna
was oma aan de beurt, die achterin zat. De auto had twee
portieren, vader moest de voorste stoel inklappen om oma,
met ingetrokken hoofd en gekromde rug, uit de auto te hel
pen. Opa schuifelde ondertussen aan de arm van moeder
het pad op, die erop lette dat hij met zijn zwabbervoet, die
het gevolg was van een beroerte, niet over een flagstone
struikelde. Oma droeg een wollen muts, die zij naast de
gleufhoed van opa op de kapstok legde.
‘Hè hè,’ zei hij, ‘hè hè.’
‘Stel je niet aan.’
Achter elkaar liepen ze de woonkamer in, de klok wees
negen uur aan, het was eerste kerstmorgen.
‘Ik zal koffiezetten,’ zei moeder, ‘dan kun jij Roderick
van het station halen, die zal inmiddels toch wel gearri
veerd zijn.’
‘Krijgt Theo geen koffie dan?’ grapte opa.
‘Heeft Roderick nog niet gebeld?’ vroeg vader.
‘Je kent hem.’
‘Jullie hebben een tijd afgesproken, ik kan me niet voor
stellen …’
‘Afwachten.’
Nadat vader was weggereden om Roderick van de trein te
halen, ging moeder met een schaaltje kerstkransjes rond.
Oma was opgestaan en naar moeders schilderij gelopen.
‘Knap werk hoor, het groen van dat weiland, zo levens
echt.’
Opa kneep zijn kraalogen samen en beaamde wat oma ge
zegd had. Daarna serveerde moeder de koffie. Een halfuur
later zagen ze vader de oprit weer oprijden, de stoel naast
hem was leeg.
‘Hij was er niet.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik heb gewacht totdat de allerlaatste passagier was uitge
stapt en de trein wegreed, Roderick zat er niet bij.’
‘Rotjongen.’
‘Misschien heeft hij een aansluiting gemist?’ opperde
oma.
‘Op Kerstmis zeker, dan rijden er minder treinen en ben
je toch oplettender dan anders.’
‘Roderick kennelijk niet,’ zei Ellen voorzichtig.
‘Er zijn telefoons op het station. Laat hem bellen, nu we
ten we niets.’
‘Misschien had hij geen kwartjes op zak,’ zei opa.
‘Hoe moet dat nu,’ jammerde moeder, ‘de dienst begint
om halfelf.’
‘Hoe ver is het rijden?’ vroeg oma.
‘Tien minuten. We moeten er wel eerder zijn, anders zijn
de beste plaatsen al vergeven, je weet het…’
‘Wat moet ik weten?’
‘Dat degenen die anders nooit naar de kerk gaan, met
Kerstmis vooraan zitten.’
‘Kind, ik hoef niet van voren te zitten.’
‘En vader dan, wanneer we ter communie gaan, met die
voet van hem?’
‘Er zitten zoveel oude mensen in de kerk,’ zei opa, ‘dat
loopt wel los.’ Hij strekte zijn hand uit naar het schaaltje
met kerstkransjes.
‘Alles goed en wel, maar hoe moet dat nu met Roderick?’
‘Die pikken we op als we naar de kerk rijden,’ zei vader,
‘tien tegen een dat hij in de volgende trein zit.’
Daar ging de telefoon.
‘Nee, nu wacht je maar, we halen je onderweg op. Ja, opa
en oma zijn er al. Wat zeg je? Dan ga je maar naar de restau
ratie. Gesloten?’
Ellen glimlachte naar oma, die haar wenkbrauwen fron
ste wanneer moeder druk deed.
Het was krap in de auto. Vader parkeerde bij het station,
het laatste stukje zouden ze te voet afleggen. Ellen zag haar
broer al van een afstandje zitten, gehuld in een lange don
kere jas, op zijn weekendtas. Hij droeg dezelfde kistjes die
hij de vorige keer aanhad en die moeder spuuglelijk had
genoemd. Hij hief zijn hand naar hen op. Pas toen vader
de auto had geparkeerd, stond hij langzaam op, klopte zijn
broek af en tilde de tas aan een hengsel op.
‘Hé Rod,’ zei Ellen. Zijn vrienden noemden hem tegen
woordig zo.
‘Wat is dat voor geks?’ ‘Met een “d” moeder, met een “d”.’
‘Die Roderick, laat me je eerst eens bekijken,’ sprak oma,
‘een baard kweek je, zozo.’
‘Gewoon niet geschoren,’ mompelde moeder.
Ze liepen achter elkaar aan, vader en moeder met oma
voorop, Ellen en Roderick daarachter met hun opaatje elk
aan een arm.
Bij het binnengaan van de kerk wees moeder naar Rode
ricks hemd. ‘Doe jij eens een knoopje extra dicht.’
Moeder droeg hetzelfde mantelpakje als vorig jaar, het
jaar daarvoor en het jaar daar weer voor. Nadat ze waren
gaan zitten, boog oma zich naar hen toe en vroeg of ze een
pepermuntje lustten. Moeder antwoordde dat dat niet de
bedoeling was, waarna oma haar schouders ophaalde en er
Roderick en Ellen een toestak.
Onder de hoge koepel hing een ander licht dan het schijn
sel van de kaarsen enkele weken terug in de kapel. Kroon
luchters wierpen hun feestelijke gloed in de ruimte en er
viel daglicht door de hoge glas-in-loodramen. Moeder boog
zich naar oma en fluisterde haar iets toe over het hoogfeest
en Hildegonda. Oma fronste haar wenkbrauwen.
‘Ach, Parijse aardappeltjes.’
Opa keek verheugd op nadat moeder de eerste schaal had
neergezet.
‘Straks volgen de rosbief en de varkensfricandeau,’ zei
Roderick.
‘Jij bent op de hoogte.’
‘Jazeker. En als alles volgens plan verloopt, en dat zit
er dik in, krijgen we dadelijk sperziebonen, worteltjes en
peultjes. Jus met stukjes champignon. Pruimen op sap en
nog wat vruchtjes. En verschillende soorten ijs toe.’
‘Hoezo “volgens plan”?’ vroeg moeder.
‘Het is toch zeker zo? Dat heb je met kerst altijd op het
menu staan.’
‘Is dat niet goed of zo?’
‘Zie je wel, je ontkent het niet, alleen vraag je voor het
eerst of wij het ook goed vinden.’
‘Zo kan ie wel weer,’ zei vader.
‘Ik zeg niets raars, ik zeg zoals het is. En het is een feit dat
moeders rosbief en de Parijse aardappeltjes onovertroffen
zijn.’
‘Een dankbaar feit,’ voegde opa daaraan toe.
‘Fijn om jullie weer eens samen te zien,’ sprak oma.
‘Het spijt me dat ik al zo lang niet meer bij jullie ben ge
weest,’ zei Ellen.
‘Waar moet jij de tijd vandaan halen, kind? Je zult het wel
druk hebben met school.’
‘Haar eindexamenjaar, in mei moet het gaan gebeuren.’
Hou je mond, dacht Ellen.
‘Heb je je al ingeschreven voor een studie, of weet je nog
niet wat je zult kiezen?’
‘Misschien een taal,’ vervolgde moeder.
‘Ik overweeg Nederlands, of journalistiek, dat lijkt me
wel wat, en je hebt er geen wiskunde voor nodig. Of anders
maatschappijleer.’ Ze gaf Roderick onder de tafel een schop
tegen zijn been.
‘Maatschappijleer,’ sprak moeder, ‘dat is nieuw voor mij.’
Oma keek Roderick aan.
‘Fijn dat jij er ook weer eens bij bent, zo vanzelfsprekend
is dat niet met jongemannen van jouw leeftijd.’
‘Hier in huis vinden we het normaal om met Kerstmis
thuis te zijn,’ zei moeder.
‘Speel je nog veel?’ Opa wees naar de piano die in een
hoek van de kamer stond te verstoffen. Het album met
de impromptu’s van Schubert, die moeder zo mooi vond,
stond al een jaar op dezelfde pagina geopend.
‘Ik heb geen piano op mijn kamer. Ik speel af en toe op de
sociëteit, daar staat een oud beestje.’
‘Beloof je me dat je straks wat voor ons speelt? Zo’n
chanson, zoals laatst, dat vond ik mooi, hoe heette dat ook
alweer?’
‘Ik heb La Bohème voor u gespeeld, van Charles Aznavour.’
Ellen herinnerde zich dat haar broer er dromerig bij had
gekeken, en met zijn bovenlijf een beetje op en neer had
bewogen, dat was nieuw. Hij probeerde ook weleens jazz
te spelen, hij luisterde veel naar Herbie Hancock, een van
zijn voorbeelden.
‘Jaja, dat was heel mooi.’ Oma had iets moderns over
zich, het zat niet in haar kleding of in haar manieren. Of
misschien was het wel iets ‘tijdloos’, hoewel dat een lastig
woord was. ‘Hoe gaat het trouwens met je studie?’
Roderick liet zijn vork zakken. ‘Dat gaat wel goed, oma.’
Hij streek met een hand over zijn kin.
‘Roderick heeft al zijn vakken voor dit semester gehaald.’
‘Hoe kom je daar nou bij, moeder? Ik heb er precies één
gehaald, de rest heb ik doorgeschoven naar maart. En twee
herkansingen.’
‘Dat heb je ons niet verteld, wat heb je dan al die tijd
gedaan?’ Moeder bewoog over haar stoel en krabde zich op
haar knie.
‘Bestuurlijke taken, dat had ik jullie al eerder verteld. Je
moet wel opletten.’
Vader maakte een sussend gebaar. ‘Dat klopt, van dat
voornemen had je ons op de hoogte gesteld.’
‘Niet dat je studie eronder lijdt,’ zei moeder.
‘Jullie vergeten dat ik dat bestuurswerk straks op mijn
cv kan zetten. Dat staat goed hoor, “bestuurlijke activitei
ten”, werkgevers zijn daar dol op. Ze letten goed op wie er
buiten de collegezaal om zijn tijd zinvol heeft besteed.’
‘Ook als dat ten koste gaat van je studieresultaten?’
Roderick plukte een pluisje van zijn mouw. ‘Het gaat
erom, moeder, dat je gróéit. Dat je je sociale kwaliteiten
ontwikkelt, je zegje kan doen, leert organiseren ook. Ne
venactiviteiten zijn belangrijk om je als kandidaat in solli
citatiegesprekken te onderscheiden.’
Moeder was opgestaan en wenkte Ellen om haar te hel
pen de schalen naar de keuken te brengen. ‘Jij praat even
makkelijk als je oom Alfred.’
‘Als ik iets zeg wat jou niet aanstaat, lijk ik ineens op
je broer – ik wil helemaal niet op hem lijken, sta je daar
weleens bij stil? Ik vertelde gewoon wat over mijn neven
activiteiten.’
‘Praatjes, allemaal linkse praatjes. Jij wordt voor geen en
kel gesprek uitgenodigd.’
‘Het klinkt wel reuzebelangrijk,’ sprak opa, ‘zo’n be
stuursfunctie. Zo zie je maar weer, Gerda, ze komen uit
eindelijk allemaal op hun pootjes terecht.’